Hoe ik als witte probeer te schrijven over Afrika – zonder te schrijven als ‘witte in Afrika’. En hoe dat mislukt.
June 6, 2014 § Leave a comment
Deze blog is misschien wat saai voor diegenen die mijn verhalen de afgelopen jaren hebben gelezen, of voor mensen die in Burundi zijn geweest.
Ik schrijf ‘over Buja’ door de ogen van een westers meisje (meisje. Hoe lang ben je nog ‘meisje’?) met toch best wat ervaring in verschillende Afrikaanse landen. Toch: een geval van “blank meisje schrijft over Afrika”. Dat is een dingetje, witte mensen die hun reisdagboek schrijven. De verhalen gaan doorgaans over grappige, vreemde dingen die zo anders zijn dan thuis. Over dingen die soms heel storend en soms juist leuk zijn, afhankelijk van de context. En uiteindelijk maken zulke reisverhalen altijd een bepaald soort karikatuur van die nieuwe, rare omgeving: het ene cliché na het andere passeert de revue. Over het aantal mensen dat in een half-vergaan busje blijkt te passen, haha, je gelooft het bijna niet, gekke Afrikanen. Over hoe om te gaan met straatkinderen (“het breekt mijn hart maar ze geld geven houdt het probleem in stand”), onderhandelen over prijzen (en ja, natuurlijk betaal jij 10x meer dan een local), grappige en frustrerende restaurantperikelen. Voor wie zich mijn blog waarin ik over de Griek schreef, die zich zo druk maakte over jonge ontwikkelingswerkers “die hier zijn om het land te ontwikkelen, maar vervolgens weigeren naar de ontwikkelde plaatsen te gaan en de lokale, exotische barretjes kiezen. Maar het is niet grappig, ‘typisch lokaal’ of exotisch als je eten een uur nadat je het besteld hebt, eindelijk opgediend wordt. Aangebrande brochetess met slappe friet serveren is niet ‘typisch Afrikaans’, het is gewoon slechte service”, voor wie zich die blog nog kan herinneren: dat idee.
Nu ben ik er nog niet helemaal over uit in hoeverre ik het met hem eens ben, maar dat staat hier nu even los van. Het punt is dat ik aarzelend ben geworden om te schrijven. Want natuurlijk, ik ben een blank meisje in een Afrikaans land, en ik schrijf. Tegelijkertijd wil ik geen ‘blank meisje, schrijft over Afrika’ worden. Omdat ik een hekel heb aan de stereotypen.
Desondanks: dit gaat over dingen die me opvallen, of dingen waar ik inmiddels aan gewend ben maar waarvan ik weet dat ze me jaren geleden verbaasden, toen ik hier voor het eerst was. Dingen die ik de moeite van het delen waard vind. Soms gebaseerd op een geinformeerde mening, op kennis en ervaring van vroeger. Soms ook niet gehinderd door onwetendheid. Het doel? Mensen ‘thuis’ vertellen over waar ik nu leef – toch een plek die veel mensen nooit zullen bezoeken. Bovendien een plek die totaal buiten de Nederlandse media lijkt te blijven.
Burundi heeft wegen. Of: “Burundi heeft wegen!”, zoals een vriendin verbaasd opmerkte. Ik weet nog hoe verbaasd ik was toen ik in Senegal landde, tien jaar geleden, en allemaal hoge gebouwen zag. Stiekem denk je toch dat heel Afrika vol staat met hutjes. Sommige wegen zijn vrij goed, andere slecht onderhouden. In Bujumbura is de afgelopen jaren geïnvesteerd in infrastructuur: groot verschil met 2011.
Burundi heeft ook geen wegen. Toen ik vorige week met een Nederlandse collega naar een van de noordelijke provincies reisde, merkte hij op dat hij de staat van de wegen en de huizen erlangs beter vond dan hij had verwacht. Dat is inderdaad zo, de meeste huizen langs de geasfalteerde weg zijn gemaakt van bakstenen en hebben aliminium daken. De situatie verder van de Route Nationale af is doorgaans heel anders.
Dit werd duidelijk toen we een redelijk afgelegen gebied bezochten om daar met leden van een boerencoöperatie te praten. We reden anderhalf uur op een onverharde weg, een proces waarbij je van links naar rechts door de auto wordt geslingerd als je je niet goed vasthoudt, en iets dat bovendien niet heel prettig is als je maag het niet zo eens is met je voedselkeuze van de avond ervoor. We stopten halverwege in een dorp om iemand op te halen, en stapten even uit de auto. Het halve dorp stond binnen een paar seconden om ons heen, alsof Angelina Jolie net was aangekomen om weer een paar schattige babies te adopteren. Een van hen stelde zichzelf voor als de chef van het dorp, en we vertelden hem dat we de regio aandeden om vragen te stellen over boerencoöperatieven en voedselproductie. “We zijn hier om te zien wat jullie hebben”, zoals mijn collega van de Universiteit van Burundi het zei. De chef vertaalde dit en iedereen begon te lachen. “Weet u, we hebben hier niets. De regen is veel eerder gestopt dan we hadden verwacht, het grootste deel van onze oogst is mislukt. Nu is er hongersnood, een erge hongersnood. We hebben hier niets, we hebben jullie hulp nodig.”
Tja. We konden niet veel doen, en het antwoord dat we er waren om de situatie te evalueren en de impact van het landbouwprogramma te beschrijven in een rapport voor betere interventies in de toekomst, was natuurlijk niet echt geruststellend of nuttig.
Even een zijsprong: de afgelopen jaren is het debat over hoe het beeld van ontwikkelingslanden in het westen vormgegeven moet worden, steeds groter geworden. Het beeld van ‘Afrika’ als een continent waar armoede, rampen en tragedies heersen moet herzien worden: sommige delen van Afrika groeien sterk, ontwikkelen zich. Bovenal: we moeten ophouden te praten over ‘Afrikanen’ als hulpbehoeftige mensen waar we medelijden mee moeten hebben. Omdat dat hun waardigheid wegneemt, en ons in een paternaliserende positie stelt (die we al zo lang hebben).
Hoezeer ik het ook eens ben met deze ideeën, hoezeer ik ook een voorstander ben van het laten zien van de diversiteit van het Afrikaanse continent (zoals ook Europese landen heel verschillend zijn), ben ik bang dat ‘Afrika groeit’ het nieuwe ‘Afrika, de tragedie’ wordt. Misschien vinden we het wel gewoon te ingewikkeld om de twee extremen met elkaar te verenigen. En is het gewoon veel gemakkelijker om ons te richten op één van de twee.
Want ja, er wonen veel rijke mensen in Burundi, en die zijn zeker niet allemaal blank. Je kunt de beste croissants en alle taartjes die je je maar kunt voorstellen vinden, je kunt naar het strand gaan en totaal vergeten dat 95% van de Burundezen boer is, velen van hen inderdaad ondervoed. Delen van de hoofstad hebben stromend water, elektriciteit. Je kunt uit eten in goede restaurants met heerlijk eten en goede wijn. Je kunt uitgaan, dansen, cocktails drinken. Mensen hebben smartphones, de nieuwste laptops, sjieke auto’s. En, niet onbelangrijk als je uit regenachtig Nederland komt: het weer is geweldig.
Tegelijkertijd is er ook extreme armoede. Veel mensen leven van minder dan de beruchte “1 dollar per dag”, kunnen niet lezen of schrijven, eten één keer per dag, hebben geen toegang tot fatsoenlijke gezondheidszorg of veiligheidsdiensten. En toch zijn ze niet zielig. Ik geloof dat ze simpelweg mogelijkheden missen. Ik worstel een manier te vinden om uit te leggen dat ‘wij’ daar niet zouden moeten zijn om hen ‘te helpen’, omdat dat hen tot zielige, machteloze mensen maakt. Alsof we hun vermogen tot het verbeteren van hun eigen leven wegnemen, “dat doen wij wel, dat kunnen die arme mensen niet en wij vertellen ze wel even hoe het moet.” Hoe het dan moet? Goede vraag.
Na de goede wegen en relatief mooie huizen, kwamen de onverharde wegen en hutjes. Kinderen in smerige en gerafelde kleren, op blote voeten. Ongezonde kinderen, gezien de witte vlekken op hun hoofd, hun opgezwollen buiken, het voortdurende hoesten. Schattige kinderen, zoals altijd: eerst wat verlegen maar zodra je naar ze knipoogt, zwaait of je tong uitsteekt barsten ze in lachen uit (weer een cliché. Maar soms zijn de clichés nu eenmaal waar. Het Afrikaanse kind dat met een stok achter een band aanrent: ze doen het echt. En ja, ze maken hun eigen speelgoed. Waar zouden ze het anders vandaan moeten halen? Maar nee, ze zijn niet ‘meer dankbaar dan onze verwende kinderen’, of ‘zo lief omdat ze lachen, ook al hebben ze niets’. Ja, ze lachen – maar ik twijfel er geen moment aan dat ze, wanneer ze de kans zouden krijgen, er allemaal voor zouden kiezen een leven te leiden met de gelijkwaardigheid en gelijke kansen zoals ik dat in Europa mag ervaren. En nee, daarmee bedoel ik niet dat ze een totaal westerse levensstijl zouden moeten aannemen, of dat wij weten hoe het zou moeten zijn. Maar kansen en gelijkheid, ja. Goed, wie ben ik, dit is ook maar speculatie.)
Even zien. Burundezen houden van bier. Bier is alomtegenwoordig. Ik weet niet of dat nu wel zo goed is. Natuurlijk, Brarudi (de brouwerij, Heineken) zorgt voor veel werkgelegenheid. En geld. Het is de belangrijkste business in een land dat nauwelijks economische activiteit kent. Het eerste wat je ziet als je een middelgroot dorp in rijdt, is een Primus-monument: een grote fles bier, alsof het een vrijheidsstrijder is. De helft van de winkels en restaurants zijn blauw geschilderd, met gele sterren. Overal Primus-vlaggetjes.
In onderzoeken naar onveiligheid wordt dronkenschap zonder uitzondering als tweede genoemd, na criminaliteit. Als je ’s morgens mensen hoort vertellen over hongersnood en armoede en je zit mannen dronken worden in de middag, vraag je je toch af wat het verband daartussen is.
Burundezen fietsen. Zowel in de hoofdstad als in het binnenland, waar je fietsen totaal volgeladen ziet met bananen of wat er dan ook maar van plek A naar plek B getransporteerd moet worden. Fietsers worstelen de heuvels op te komen, en daarom zie je ze ook vaak de heuvel op lopen. Of ze hangen achter een vrachtwagen. Bergafwaarts razen ze met een ongelooflijke snelheid voorbij, of ze lopen weer (wat niet per se gemakkelijk is als je een fiets hebt met remmen die het niet geweldig doen en de lading eigenlijk gewoon te zwaar is. En je op slippers loopt). Vorige week zagen we zelfs reacefietsers, heel gaaf. Ik zin nog altijd op mogelijkheden een fiets voor mezelf te vinden voor in Buja, maar mensen verklaren me voor gek.
Tomaten smaken naar tomaten. Ze zijn lelijk, niet rond, hebben rare vormen. Maar in tegenstelling tot de dingen die wij in de supermarkt halen, smaken ze echt naar, tja, tomaat. In plaats van water. Avocado’s zijn zo groot als mango’s, bananen hebben verschillende maten en zijn er in verschillende soorten (om te bakken, om te frituren, of gewoon als fruit), en er zijn veel soorten groenten die ik nog nooit eerder had gezien, die allemaal naar niets smaken. Wat waarschijnlijk ook de reden is dat ik ze nog nooit gezien heb.
Burundezen zijn devoot. De kerk, nog zo’n instituut waarbij ik in Afrikaanse context zo mijn twijfels heb (en niet alleen omdat ze dol zijn op hysterische schreeuw-zing-dans-diensten met een gestoorde duivels-uitdrijvende-dominee om 6 uur ’s morgens). In Senegal schreef ik er ook over, hoewel het toen over moskeeën ging: hoe vaak het enige stenen en semi-fatsoenlijke gebouw in een dorp de moskee was. In het geval van Burundi: de kerk. Die komen niet uit de lucht vallen, dus men betaalt mee –naast de giften uit het buitenland- en is daar trots op.
Nu kan ik me, mede dankzij mijn christelijke opvoeding, wel iets voorstellen bij de kracht en hoop die een religie je kan geven. Zeker tijdens oorlog, of in de onstabiele, onzekere periode na oorlog. Dat een geloof je iets kan geven dat zeker zo belangrijk is als voedsel – voedsel voor de geest, misschien. En misschien is dit wel wat vrijheid, democratie en ontwikkeling in de kern betekenen: de mogelijkheid te kiezen waar je je (weinige) geld aan uitgeeft.
Maar toch wringt het een beetje. Iets met prioriteiten stellen. Als je net met boeren hebt gesproken die vertellen over hun verwoeste oogst, over hongersnood. Als je nog eens rondkijkt naar al die vieze, hoestende kinderen, als je je bedenkt dat 80% van de Burundezen analfabeet is (volgens een collega, cijfers nog niet gecontroleerd). Als een gemiddeld gezin acht kinderen heeft terwijl de bevolkingsdruk enorm hoog is. Natuurlijk is het geweldig om welke God dan ook te eren, als je daar gelukkig van wordt, als dat je sterker maakt. Maar waarom zou je een enorm, nieuw kerkgebouw nodig hebben? Jezus is tenslotte in een stal geboren. En ik denk niet dat het God echt iets uitmaakt waar hij geëerd wordt, als hij zich daar überhaupt druk om maakt. Waarom dat gebouw niet voor meerdere dingen gebruiken? Waarom niet een hoek inrichten als kliniek, waarom er doordeweeks geen school van maken? Een plaats waar mensen kunnen samenkomen over de problemen in hun gemeenschap en na te denken over oplossingen?
Tenslotte: Burundezen zijn dol op brochettes. Vlees-op-een-stokje, een beetje zoals shashlick-barbecue-stokjes. Je kunt ze overal krijgen en ze zijn veruit de veiligste optie (mits lang genoeg verhit) in het binnenland, en zijn bovendien erg lekker (en ja, dit zegt een vegetariër). Zolang je er niet per ongeluk eentje krijgt met orgaanvlees. Een traktatie volgens mensen hier, maar ik ga er toch echt van nekken.
Leave a Reply