“Even iets anders doen”.
March 5, 2015 § Leave a comment
Weinig frustrerender dan “Je kunt het echt wel! Misschien moet je even iets anders gaan doen?” terwijl je het gevoel hebt dat je een VMBO’er bent die per ongeluk een VWO-advies heeft gekregen en op het gymnasium tussen de nerds terecht is gekomen, het dus lijkt alsof iedereen Esperanto (dat spreekt toch geen mens!) tegen je praat, en je bovendien al vier maanden om de haverklap ‘even iets anders’ gaat doen, omdat het de hele tijd niet gaat. Je na een jaar niks concreets voor je hebt liggen. Want natuurlijk denken jullie allemaal dat ik dit kan: ik heb immers altijd mijn best gedaan op school en op de universiteit, ben nooit blijven zitten, heb tijdens zes jaar universiteit en drie studies slechts drie herkansingen hoeven doen: alles ging altijd gemakkelijk. Ja, ik heb altijd hard en veel gewerkt, maar het ging gewoon. Voor mijn gevoel nooit echt mijn bést hoeven doen: ik ‘deed’ gewoon (ja, ik ben verwend en heb geluk). Anderen hadden daar dan misschien ontzag voor, maar dat is omdat ze niet door hadden dat ik eigenlijk niets bijzonders deed, zoveel werd er niet van mij verwacht (hallo, impostertje!), of omdat het zelf slackers zijn die met de hakken over de sloot hun opleiding haalden (en nu gewoon iets doen wat ze leuk vinden en waar ze goed in zijn, fluistert Narcissus), of omdat ze gewoon aardig wilden zijn – hoe dan ook, gelijk hadden ze niet.
Dat gewoon doen, dat werkt nu niet meer. Die strategie begint in de praktijk namelijk steeds meer op nietsdoen te lijken – dit stukje is een goed bewijs. Een writersblock noemen ze dat, of perfectionsme-uitstellen-verlamd raken, vertrouwen verliezen in jezelf, de relevantie van je werk, het hele universum, het is ook nog eens overal oorlog en waar zeur ik eigenlijk ook alweer over, want weetje hoeveel mensen er honger hebben of vluchteling zijn (of allebei), ik heb geluk gehad, promoveren is een privilege – en dat vind ik ook écht. Heus. Alleen is het jammer dat het de afgelopen maanden voelt alsof ik op een stoel belegd met punaises zit. Stil blijven zitten schiet niet op, want daar gaan ze niet van weg, maar wiebelen maakt het allen maar erger (slechte metafoor he? Ja, vind ik ook. Maar ik heb een writersblock, weetje). Shit, ik ben een verwend kreng, ik moetmoetmoet schrijven.
Dat is trouwens helemaal niet waar, ik heb geen writersblock. Lang leve internet: het stikt van de blogs die me precies begrijpen, met mijn PhD-huil-sores. Niet kunnen schrijven, en elke zin die je opschrijft verguizen omdat hij zo stompzinnig kinderlijk en niet to-the-point is. Een oplossing die ik las: vooral blijven schrijven, ook al is het niet academisch. Mwah. Ik schrijf me een ongeluk: mails, chagrijnige verhalen, dit soort tirades, onderzoeksvoorstel voor de evaluatie die ik straks ga doen (ja, dat moet gebeuren, maar niet nú), meningen over populairwetenschappelijke artikelen die ik lees die over van alles gaan, zolang het maar niet de politie in Burundi is (of “what works if it’s not the state in Africa” en welke languages / repertoires / institutions / symbols / idioms / ambiguity / twilightness / ungoverned governedness / een shitload aan dingen ‘imagined’, ‘negotiated’, ‘contested’, ‘bricolaged’ (ik weet dat dit geen woord is maar het had zo gekund) en ‘mediated’, invoked of produced of re-produced of exercised worden door een multiplicity, of een pluralisation, een hybrid, of whatever, in ik-weet-niet-welke realm van weetikveel dit-en-dat). Dat schrijven is dus niet zozeer het probleem, zolang het niet dissertatiegerelateerd is.
Los daarvan, moet je vooral niet gaan nadenken over het geld dat jouw onderzoek kost, en het rendement dat het uiteindelijk oplevert. Ten eerste omdat je dan alle protesterende studenten in Amsterdam achter je aan krijgt (en je het eigenlijk best met ze eens bent), maar vooral omdat het gewoon best een deprimerende gedachte is dat je een ‘boek’ aan het schrijven bent dat door maar bijzonder weinig mensen gelezen gaat worden. En deprimerende gedachten helpen niet echt heel erg als je al bijzonder veel zin hebt op de gebaksafdeling van de Hema te gaan werken. Nog erger: nadenken over wat je moet zeggen als de mensen die je in Burundi interviewt vragen wat je voor ze terug kunt doen. Het antwoord is namelijk: niks. Je verpakt dat in “ik kan jullie verhalen vertellen zodat er meer bewustwording komt en mijn onderzoek draagt hopelijk bij aan betere beleidsvorming”. Of vastzitten in je theoretisch ellende, tegelijkertijd het nieuws in Burundi volgen, een land dat gewoon uit elkaar aan het vallen is. Wat maakt het dan in godsnaam uit wat voor theoretisch label we eraan hangen? (“Niks” als antwoord is multi-inzetbaar). Dat is niet alleen frustrerend, het is vooral heel cynisch.
Intussen even denken: dit is wel heel erg ikke ikke ikke en zielig, zeg.
Misschien frustrerender dan alle goedbedoelde adviezen, eindeloos vertrouwen en lieve woorden (frustrerend, omdat je er alleen maar als een heks op kunt reageren, en dat is niet écht heel aardig tegenover je loved ones) is de -even goedbedoelde- “dit is de leukste periode van je academische leven! Je hebt alle tijd om je helemaal in één onderwerp te verdiepen, eindeloos te lezen, je hebt zoveel tijd. Zo leuk wordt het nooit meer.” Die hoor je van post-doccers en professoren die onder hoge druk moeten publiceren maar eigenlijk geen tijd hebben om het onderzoek uit te voeren omdat ze onderzoeksfunding moeten vinden, lesgeven, een mening dienen te hebben over de studenten in het Maagdenhuis, allerlei administratieve rompslomp het hoofd moeten bieden en zo zijn er vast nog duizend ellendige zaken. De boodschap: wat jij als de Valley of Shit ervaart, is eigenlijk de hemel. Ik weet niet wat rotter is: dit niet zo ervaren, of dat dit wáár is.
En het schijnt er allemaal bij te horen, schrijft ook Rosanne Hertzberger, en die kan het weten. Je kunt het drie of vier jaar lang niet, wetenschap, en dan ineens wel. Maar hoe kut (excusez-le-mot) is dat? Drie of vier jaar iets doen wat je niet kunt en dan maar hopen (want je weet het maar nooit, en het hoort natuurlijk bij dat proces dat je zekerweet dat zij de uitzonderingen zijn en jij het gewoon écht niet kunt) dat het uiteindelijk wel lukt? Ik vind er niks aan.
Toen ik een paar weken geleden “omdat ik het leuk vind” antwoordde op de vraag waarom ik hieraan ben begonnen (ik had gezegd dat ik niet per se een academische carrière ambieer), geloofde ik dat ook echt. Ik denk dat ik het nog steeds ergens wel geloof, verstopt onder die berg punaises. (En sorry, al die mensen die heel erg graag professor willen worden maar geen promotieplaats kunnen vinden en ik wel dus eigenlijk pik ik jullie plek in.) (Er zijn toch niet voldoende banen in de universitaire wereld). (Ga eerst maar eens aan zo’n punaisetraject beginnen, dan praten we na een jaartje wel verder over die academische ambities van je).
Het is gewoon friggin’ ingewikkeld! Dat is nogal logisch, want als het simpel was, hoefde je er geen drie-vier jaar over te doen en werd iedereen wel gewoon geboren met Dr. voor zijn naam en een boek erbij. Op feesten en partijen noem je het natuurlijk niet ingewikkeld, maar ‘fascinerend’ en ‘uitdagend’. (Als je dus met een promotie-doend-persoon aan het praten bent en je vol ontzag zegt “wauw wat jij doet is écht ingewikkeld” en diegene naar je lacht en reageert met ‘ja, maar dat is tegelijkertijd ook het fascinerende ervan’: dikke kans dat de persoon in kwestie die dag een paar uur heeft zitten janken/chagrijnen temidden van lege koffiekopjes en zakken waar ooit M&Ms in hebben gezeten, en eigenlijk bedoelt “ja inderdaad, en ik heb geen idee waarom ik het een goed idee vond hieraan te beginnen”, of “Ja, ik bén ook heel slim. Maar niet zo slim als die-en-die, en nooit zo goed als zus-en-zo, en wat het ook is: het is niet genoeg, per definitie. De wet der ontevredenheid. Ah, wijn, lekker.”).
Zo. Er zit geen moraal aan dit verhaal, geen wijze les, ik wil ook helemaal geen punt maken, gewoon even ranten. Want ik ben ervan overtuigd dat ik dáár heel goed in ben.
Leave a Reply