“Hoe gaat het op je werk?”
August 8, 2013 § Leave a comment
Er zijn zo van die vragen waar je uit beleefdheid altijd ‘goed’ op antwoordt, terwijl je ‘waardeloos’ bedoelt; hoe gaat het met je, hoe vond je de toneelvoorstelling waar ik de hoofdrol in speel, hoe staat dit strakke jurkje me, hoe vind je het nieuwe nummer van mijn band, hoe gaat het met je onderzoek, wat vond je van de speech van je baas op dat ontzettend enerverende congres, enzo.
Dus ja, op mijn werk gaat het goed! Goed waardeloos. “Wat doe je dan precies?” Goede vraag. Ik besef me nu, iets meer dan een week voor ik wegga, dat ik eigenlijk nauwelijks over mijn wérk heb verteld. Met goede redenen, denk ik, maar laat me nu dan een en ander uitleggen.
Ik werk hier voor een Congolese landbouworganisatie (syndicaat, om precies te zijn), UPDI. Die voeren een Disaster Risk Management (DRM) pilotprogramma uit, dat door de donoringeschoten is. Toen ik aankwam in maart lag het werk van de pilot al maanden stil, want ze hadden gehoord dat er een adviseur/consultant zou komen, dus deden ze maar niets meer. (Hoe dit kan, gezien het feit dat het regiokantoor van de donor de activiteiten van UPDI van dichtbij zou monitoren, is me niet duidelijk geworden). Mijn taak hier is de capaciteit van UPDI op het gebied van Disaster Risk Management te versterken. Wat hilarisch is, als je er even over nadenkt. Dat ik met m’n 27 jaar even wie dan ook z’n capaciteiten op wat dan ook kom versterken.
Disaster Risk Management is, onder andere, in het leven geroepen om humanitaire hulp (voedsel uitdelen, vluchtelingen opvangen, hulp na aardbevingen en overstromingen, dat soort werk) meer te verbinden aan ontwikkelingssamenwerking (programma’s voor een langere termijn met het oog duurzame ontwikkeling). Voorkomen is beter dan genezen, dat idee. In theorie natuurlijk een heel goed idee, in de praktijk wat lastiger.
Nu weet ik niet hoe de programma’s van NGOs op dit gebied in andere landen werken; wanneer ik over mijn werk praat, praat ik dus echt over wat ik hier heb gezien, en wat mijn interpretatie daarvan is. Het is kritisch, maar zonder kritiek kom je geen stap verder. Ik stel niet de relevantie van donoren, ontwikkelingssamenwerking of wat-dan-ook ter discussie, maar wel dit specifieke programma, of meer: de manier waarop het ontwikkeld en uitgevoerd is.
Om te beginnen bleek UPDI geen DRM uit te voeren, maar Agricultural Risk Management (ARM), landbouwrisico-management. Dit klinkt misschien als een klein, onbelangrijk detail, maar dat is het niet. Normaal gesproken schiet je een DRM-project op verschillende niveaus in (lokale overheid, provinciale overheid, andere NGO’s, onderzoeksinstituten, om maar iets te noemen). Deze pilot richt zich enkel op UPDI, met zeer beperkte middelen. Bovendien werd van de twee UPDI collega’s die het programma moesten gaan uitvoeren, verwacht dat ze dit deden met de kennis van een 2-daagse workshop over het onderwerp, zonder noemenswaardige steun van de donor (waar geen expertise op het gebied van DRM aanwezig is. Maar jij bent er toch? Ja, haha – ik ben net zo’n grote expert op het gebied van DRM als Sugar Lee Hooper goed in diëten is, bij wijze van).
Daar stond ik dan, getraind in Disaster Risk Management, met grote risico’s en rampen in mijn hoofd, tegenover een groep zeer gemotiveerde Congolezen die vol vuur over aardappelteelt en onvruchtbare grond praatten.
Tja. Mijn kennis over landbouw is praktisch nihil, en mijn Franse woordenschat met betrekking tot dat thema idem dito. Dus wat gaan we doen? Dat wist eigenlijk niemand, en dat weet ik nu, vijf maanden later, nog steeds niet.
Uiteindelijk hebben we de rest van de pilot ingepland, structureel, inclusief evaluatie- en voorbereidingsmomenten, heb ik de activiteiten gemonitord en de evaluaties per activiteit geleid, waardoor er per keer kleine aanpassingen gemaakt konden worden. Tijdens de workshops zelf was mijn rol die van glimlachend meubilair: de voertaal was soms Swahili en vaker een andere lokale taal waar ik totaal niets van meekreeg, mijn vertaler viel om de haverklap in slaap, en eerlijk gezegd had ik het na drie uur technische praat over hoe je een aardappel-zaden-bewaarplek maakt, wel weer gehad met de aardappels. Verder hebben we een aantal discussies georganiseerd, geprobeerd evaluatie-methoden te systematiseren, gewerkt aan het op orde brengen van de documentatie van het project, bereid ik een eindevaluatie voor en fungeerde ik als ‘blonde mee op reis’. Altijd leuk.
Toch heeft dit de huis-tuin-en-keuken-agronoom in me losgemaakt, want als we door Rwanda reizen op weg naar Burundi, gaat mijn hartje sneller kloppen van de anti-erosie-maatregelen die de Rwandezen (onder forse druk van de niet per se ontzettende gezellige president, dat dan weer wel) hebben genomen: de steile collines (heuvels) zijn opgedeeld in terrassen, waardoor de regen niet alle vruchtbare grond meeneemt en je fatsoenlijk je grond kunt bewerken. Dit probeert UPDI de boeren aan het verstand te peuteren, maar het is arbeidsintensief, kost tijd, en omdat er geen voorbeelden zijn, is succes niet zichtbaar en daarmee niet te garanderen, aldus de boeren. Eerst zien, dan geloven.
Je zou zeggen: maak eens een uitstapje naar de buren.
Goed, dat is een van de vele voorbeelden. Het is lastig een programma uit te voeren dat niet het programma is waarvoor je bent gekomen, dat bovendien maar weinig steun ondervindt van de donor, dat tenslotte geen opvolging gaat krijgen – dus waarom zou je capaciteiten ontwikkelen op een gebied dat in de toekomst geen focus meer krijgt? Bovendien, tijdens een discussie over de verschillen tussen DRM en ARM, merkte UPDI-baas Urbain terecht op dat ze niet zo’n behoefte hebben mee te doen aan een humanitair programma. Duurzame ontwikkeling, dat is waar UPDI haar pijlen op richt. Malgré la guerre, le développement.
Maar DRM is toch bedacht om het gat tussen noodhulp en ontwikkelingssamenwerking op te vullen? Het is toch geen noodhulp? Juist, in theorie. Maar in Congo werken veel van die prachtige witkoptheorieën dus helemaal niet. Wellicht had het geholpen als we eerst eens hadden gevraagd waar de UPDI’ers nou eigenlijk behoefte aan hadden, in plaats van met weer een fancy beleidskerstboom aan te komen kakken.
De meeste fondsen die beschikbaar zijn voor programma’s, hebben een tijdslimiet van een jaar. Meerjarige programma’s zijn er bijna niet. Hoe duurzaam kan je programma zijn als je slechts een jaar de tijd hebt om het voor te bereiden, uit te voeren én te evalueren? Een limiet van een jaar voor noodhulp is relevant; het idee van noodhulp is dat het tijdelijk is. Hetzelfde geldt voor ontwikkelingssamenwerking, maar dan iets-langer-tijdelijk.
Onder het mom ‘beter iets dan niets’, worden er een-jarige programma’s ontwikkeld die verplicht humanitair van aard moeten zijn (dat is de eis van onder andere ECHO, een van de EU’s donoren). In het geval van DRM betekent dit dat je kunt zeggen dat je DRM doet, maar je je dan alleen kunt richten op respons ná rampen. Terwijl DRM toch echt gaat over actie ter preventie van, tijdens, en na rampen. Hier bedankte Urbain dus vriendelijk voor (ik schreef al eerder over zijn afkeer van noodhulp) en terecht stelde hij dat DRM hier voor het karretje van noodhulp gespannen wordt.
En daar sta je dan, met je opdracht om de capaciteiten van UPDI op het gebied van DRM te versterken.
Flipcharts, verschillende gekleurde stiften en niet-echt-plakkend-plakband: capaciteitsversterking in Congo. Lacht u mee?
Leave a Reply